Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX1252

Datum uitspraak2006-05-03
Datum gepubliceerd2006-05-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/6146 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verlaging WAO-uitkering. Zijn geselecteerde functies medisch gezien te zwaar? Onvoldoende functies resteren.


Uitspraak

03/6146 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 31 oktober 2003, 03-247 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 03 mei 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft R.T. van Baarlen, werkzaam bij De Fiscount Adviesgroep te Zwolle, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2006. Namens appellante is verschenen haar echtgenoot J. Bus, bijgestaan door R.T. van Baarlen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Kleijs. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. De Raad heeft besloten in verband daarmee het onderzoek te heropenen. Het Uwv heeft een schriftelijke vraag van de Raad beantwoord. Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. II. MOTIVERING Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv. Appellante was werkzaam als oproepkracht in de functie van kraamverzorgster voor gemiddeld 17,9 uur per week. Zij is uitgevallen op 17 augustus 1998 met klachten van de linkerenkel. In het kader van de beoordeling bij einde wachttijd is appellante op 10 juni 1999 onderzocht door verzekeringsarts J.A. van der Storm, die een belastbaarheidspatroon opstelde. Arbeidsdeskundige A. Goumare heeft op basis hiervan functies geselecteerd uit het Functie Informatie Systeem en op basis van de functies verkooptelefonist (fb-code 4817), telefoniste/receptioniste (fb-code 3804) en printplatenmonteur (fb-code 8538) het verlies aan verdienvermogen berekend op 18,48%. Bij besluit van 16 april 2002 heeft het Uwv appellante per 16 augustus 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In het kader van de behandeling van het tegen het besluit van 16 april 2002 gemaakte bezwaar is appellante onderzocht door verzekeringsarts P.L.M. Momberg, die concludeerde dat na 16 augustus 1999 de beperkingen van appellante waren toegenomen, maar de ten aanzien van de datum 16 augustus 1999 door verzekeringsarts Van der Storm vastgestelde beperkingen bevestigde. Na arbeidskundige herbeoordeling heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid bij besluit van 30 december 2002 (hierna: het bestreden besluit) gehandhaafd op 15 tot 25%. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat sedert 27 juli 1999 sprake is van toegenomen klachten en beperkingen ten aanzien van lopen en staan en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Wat betreft de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit stelt appellante zich op het standpunt dat de geselecteerde functies voor haar te zwaar zijn en dat geen functies met wisselende diensten mogen worden geselecteerd, omdat haar werktijd op maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 14.00 uur lag. Dat zij wel een toeslag voor onregelmatige diensten ontving, doet daar volgens appellante niet aan af. Voorts meent appellante dat het door haar in 1970 behaalde MULO-diploma niet kan worden gelijkgesteld met de voor een aantal functies geldende opleidingseis van een MAVO-diploma. Bovendien meent appellante dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden nu de rechtbank de in eerste aanleg geactualiseerde functies onder fb-code 3804 mede bij haar beoordeling heeft betrokken, dat het Uwv ten minste het, in het verweerschrift in eerste aanleg genoemde, arbeidsongeschiktheidspercentage van 25 tot 35% dient aan te houden en dat de WAO-uitkering die in de vorm van een voorschot naar 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid is verstrekt, wegens de lange periode waarover is betaald als een definitieve WAO-uitkering dient te worden aangemerkt. De Raad oordeelt als volgt. Ten aanzien van de omvang van het geding merkt de Raad op dat het bestreden besluit uitsluitend betrekking heeft op de beoordeling van appellantes mate van arbeidsongeschiktheid per 16 augustus 1999. Voorzover appellantes grieven daarop geen betrekking hebben, kunnen deze in het onderhavige geding niet aan de orde komen. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit op een adequate medische grondslag berust. Appellante is zowel door de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts onderzocht. Dat deze artsen geen aanleiding hebben gezien informatie op te vragen bij de behandelaars van appellante acht de Raad in de onderhavige situatie niet onzorgvuldig. De eerst in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend orthopedisch chirurg is ook niet van dien aard dat zou moeten worden geoordeeld dat zonder deze informatie een zorgvuldige beoordeling van de belastbaarheid van appellante per 16 augustus 1999 niet mogelijk was. Dat na 27 juli 1999 de klachten van appellante zijn toegenomen, maakt nog niet dat ook haar beperkingen per 16 augustus 1999 reeds waren toegenomen. De Raad acht voorts niet aannemelijk dat op de datum in geding reeds sprake was van posttraumatische dystrofie. In dat verband wijst de Raad erop dat, anders dan de gemachtigde heeft aangegeven, blijkens de bijlage bij het bezwaarschrift van appellante door het Amsterdams Medisch Centrum niet eerder dan medio juli 2001 de diagnose posttraumatische dystrofie is gesteld. De Raad ziet in hetgeen namens appellante naar voren is gebracht geen aanleiding voor twijfel aan de voor appellante vastgestelde beperkingen. Appellante heeft bij de verzekeringsarts aangegeven dat zij 10 minuten kan lopen en dat 10 minuten staan lang is. Op het belastbaarheidspatroon is onder meer aangegeven dat appellante 15 minuten achtereen kan lopen en staan. De Raad overweegt dat het FIS-belastbaarheidspatroon een gelimiteerd aantal beperkingsmogelijkheden biedt. Tussen 15 minuten lopen/staan en 5 minuten lopen/staan is geen tussenstap van 10 minuten. Het is de Raad bekend dat, ingeval de belastbaarheid van de betrokkene ten aanzien van lopen en staan tussen de 5 en 15 minuten ligt, de hoogste score wordt aangehouden, waarna aan de hand van de verwoordingen functiebelasting wordt beoordeeld of de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van de betrokkene al dan niet overschrijdt. Bij een belastbaarheid voor lopen en staan van 10 minuten is een score van 15 minuten derhalve correct te achten. Voorts ziet de Raad geen aanwijzing voor een medische urenbeperking. De enkele omstandigheid dat appellante geregeld werd behandeld door een fysiotherapeut is daarvoor onvoldoende. De Raad stelt vast dat van de thans aan de schatting ten grondslag gelegde functies, naar de gemachtigde van het Uwv ter zitting terecht heeft geconstateerd, van de in hoger beroep geactualiseerde functies de verwoordingen functiebelasting zich niet in het zaaksdossier bevinden. Uit de bij de primaire beoordeling gebruikte arbeidsmogelijkhedenlijst en de daarbij gevoegde verwoordingen functiebelasting blijkt echter dat de functies onder fb-code 4817, de twee functies met functienummers 8142-0778-017 en 8142-0778-023 onder fb-code 8538 en de functies onder fb-code 3992 wel actueel zijn. Deze functies vertegenwoordigen tezamen 32 arbeidsplaatsen. De Raad stelt voorts vast dat ingevolge de verwoordingen functiebelasting van de functies onder fb-code 4817 en fb-code 3992 in die functies 5 minuten achtereen wordt gestaan en gelopen. Naar het oordeel van de Raad overschrijdt de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellante dus niet. Voorzover voor deze functies de opleidingseis MAVO-diploma of VBO-diploma is gesteld, overweegt de Raad nog dat een in 1970 behaald MULO-diploma geen lager opleidingsniveau biedt dan het huidige MAVO-diploma en dat, mede in aanmerking genomen de na de MULO door appellante gevolgde aanvullende opleidingen, haar opleidingsniveau voor het vervullen van deze functies ruim voldoende moet worden geacht. Ook in de omstandigheid dat de meeste van de functies onder fb-code 4817 in wisselende diensten worden verricht, ziet de Raad geen beletsel om deze functies voor appellante te selecteren. In dat verband merkt de Raad op dat hem ter zitting is gebleken dat appellante, indien dat gezien het tijdstip van een bevalling nodig was, ook op zaterdag werkte en dat haar daarvoor onregelmatigheidstoeslag werd uitbetaald. De conclusie is dan ook dat appellante ook op andere dagen dan maandag tot en met vrijdag werkzaam was, zodat in beginsel functies die in wisselende diensten worden verricht aan de schatting ten grondslag mogen worden gelegd. Daarbij komt dat de betreffende functies weliswaar in wisselende diensten worden verricht, maar dat het blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst gaat om deeltijdfuncties, die worden verricht van maandag tot en met vrijdag, in de ochtend of in de middag, zodat van afwijkende arbeidstijden feitelijk geen sprake is. De Raad heeft geconstateerd dat blijkens de verwoordingen functiebelasting van de twee resterende functies samensteller printplaten onder fb-code 8538 in die functies een half uur achtereen wordt gestaan. Uit de rapportage van het restrictie-overleg blijkt dat verzekeringsarts Van der Storm en arbeidsdeskundige Goumare gelet op de frequentie van het staan deze functies voor appellante mogelijk hebben geacht. In een rapport van 27 maart 2006 heeft bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek dit standpunt nader toegelicht. De Raad ziet, in aanmerking genomen de voor appellante op het belastbaarheidspatroon aangegeven beperkingen ten aanzien van lopen en staan, in het standpunt van voormelde (bezwaar)verzekeringsartsen en de nadere onderbouwing daarvan een ontoelaatbare relativering van appellantes belastbaarheid. De Raad is van oordeel dat in de genoemde twee functies de belastbaarheid van appellante ten aanzien van het staan zodanig wordt overschreden dat die functies als voor appellante ongeschikt ter zijde dienen te worden gesteld. Gelet daarop resteren nog slechts functies onder 2 fb-codes met in totaal 25 arbeidsplaatsen. Dit is onvoldoende om een schatting op te baseren. De conclusie uit het vorenstaande is dat het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden vernietigd. Dit betekent dat het inleidend beroep gegrond dient te worden verklaard en dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad zal het Uwv opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Ter voorkoming van ongerechtvaardigde verwachtingen aan de zijde van appellante wijst de Raad er daarbij op, dat niet kan worden uitgesloten dat bij het na het heronderzoek te nemen nieuwe besluit op bezwaar haar arbeidsongeschiktheidspercentage per 16 augustus 1999 ongewijzigd wordt vastgesteld. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 116,- vergoedt. Aldus gegeven door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 03 mei 2006. (get.) Ch. Van Voorst. (get.) P. van der Wal. MK